|
|
Juan Ramón Jiménez
Y
desigual, lo mismo
Que los azules
Del
cielo.
Je valt samen met jezelf,
En toch ook weer niet, net als
De blauwe schakeringen
Van de hemel.
El corazón immenso
Dentro del sol de cada día
- el árbol incendiado de los aires
-,
fruto total del ciele azul !
Hagamos grande sólo la verdad presente !
Vandaag
Het immense hart
In de zon van elke dag
- de in vlammen staande boom van de luchten -
totale vrucht van de blauwe hemel!
Laat ons alleen de aanwezige waarheid roemen!
Cómo,
meciéndose, en las copas de oro,
Al manso viento, mi alma
Me
dice, libre, que soy todo!
Avond
Hoe toch, zich wiegend in de gouden kruinen,
Bij zachte wind, mijn ziel
Me zegt, in vrijheid, dat ik alles ben!
PASAN TODAS, VERDES, GRANAS . . .
Tú estás allá arriba,
blanca.
Todas,
bullangueras, agrias . . .
Tú estás allá arriba,
plácida.
Pasan arteras, livianas . . .
Tú estás allá arriba,
casta.
JIJ
Allen gaan voorbij, groen, rood...
Jij bent daar boven, wit.
Allen strijdlustig, bars...
Jij bent daar boven, vredig.
Allen gaan voorbij, luchthartig...
Jij bent daar boven, rein.
QUEDÓ FIJO SU PESO:
un platillo en el cieno;
un platillo en el
cielo.
DOOD
Zijn gewicht werd bepaald:
een schaal bleef in de modder;
een schaal bleef in de hemel.
que adonde tienes que ir es a ti
solo!
¡ Ve despacio, no corras,
que el ni o de tu yo, reciennacido
eterno,
no te puede seguir!
Ren niet, ga langzaam:
Je moet alleen op jezelf toegaan!
Ga langzaam, ren niet,
want het kind van jouw ik, eeuwig
nieuwgeboren,
kan je niet bijhouden!
sin cojerle un secreto, grande o
breve.
Sea tu vida alerta
descubrimiento
cotidiano.
Por cada miga de pan duro
que te dé Dios, tú dale
el diamante más fresco de tu alma.
Laat geen dag verstrijken
zonder hem een groot of klein geheim te ontfutselen.
Je leven zij waakzaam,
elke dag een ontdekking.
Voor elke kruimel hard brood,
die God jou geeft, geef jij hem
de zuiverste edelsteen van je ziel.
1. Witheldere wereld van de ziel
- o eeuwige en pure kindertijd! -,
wie heeft, voordat jij het deed, jouw
hermelijn bevlekt met de sneeuw van jouw pijn?
2. Je was ervoor geschapen - ach, en al was het
voor altijd! -
om te stromen als een riviertje
door een lente, die nooit verwelkt.
Maar het wenen liet de slanke golf rijzen
- een eerste wenen zonder zin -,
en oevers vol van illusie stortten
- zonder dat je wat deed, behalve, ze op te richten -
in het vloedbed van jouw schaduwloze stroming!
3. Schaduwen van de vreugde;
zonder eigen ademtocht, die het eerste
licht gedoofd had! Schaduwen
van wat, van wie, van wanneer?
Intocht van het sterven
in de rustige, onschuldige ogen!
en 4. O hopen eerste brokstukken;
ellendig afval
van lichte torens - onrechtvaardige hand! -,
van zwarte stenen
tegen de witte vlinders,
de zachte bloemen en de lichte winden!
CON QUÉ DELEITE sombra, cada noche,
entramos en tu cueva
- igual que en una muerte
gustosa -,
hartos de
pensar, tristes,
en lo que no podemos cada día!
- Los ojos esos que nos miran nuestros ojos
más que otros ojos,
que nuestros ojos miran más que a
otros ojos
- estas nostaljias encendidas,
como carbones, del carino -,
también se cierran en nosotros,
casl como en su
sombra-.
Silencio. Y quedan
los cuerpos muertos, fardos negros,
a lo largo del muelle abandonado,
unidos sólo, bajo las
estrellas,
por su espantoso
vencimiento.
OEVERS
Met welk genot, donker, glijden wij
in jouw grot, nacht voor nacht
- als in een welkome
dood -,
genoeg hebbend van droevige gedachten
over datgene, wat wij niet kunnen, dag voor dag!
- De ogen, die ons in de ogen kijken,
meer als in andere ogen,
ogen, in welke de onze meer kijken dan in andere
(deze verlangens, vlammend
als kolen, naar tederheid),
ook zij sluiten zich nu in ons,
bijna als in het eigen donker.-
Stilte. Alleen
de dode lichamen, zwarte balen,
blijven op de verlaten
kade liggen, verenigd, onder de sterren,
enkel door het gruwen van hun nederlaag.
. . . Se clava en-
medio del corazón, la rosa abierta
de las voces todas que no
hablan.
El mundo grande, el mundo breve,
en donde es ¡oh azul, oh alas! -
todo lo que jamás será
en nosotros,
con la
nostaljia, reencontrada,
de los vuelos distantes e infinitos
que no pueden llegar, en esta
vida,
a nuestra alma . . .
Luego, el mundo breve se parte - el granc
en un escalofrío nuestro, sombra
- luz - y
lágrimas...
DE MUZIEK!
...Ze dringt
midden in het hart, de opgebloeide roos
van alle stemmen, die niet spreken.
De grote wereld is een kleine wereld,
waarin - o blauw, o vleugels! -
al datgene is, wat nooit in ons zal zijn,
met het teruggevonden verlangen
naar de vluchten, naar de verten, naar oneindige
vluchten, die nooit, in dit leven, komen
kunnen tot aan onze ziel...
En dan vervalt de kleine wereld - de grote -
in een koude rilling van ons, in het donker
- licht - en tranen...
EL RÍO PASA por debajo
de mi alma, socavándome.
Apenas me mantengo
en mí. No me sostiene
el
cielo. Las estrellas
me
enganan; no, no están
arriba, sino abajo, allá
en el fondo...
¿
Soy? ¡Seré!
Seré, hecho onda
del río del recuerdo . . .
¡Contigo, agua
corriente!
DE HERINNERING
De rivier stroomt onder mijn ziel
door, mij ondermijnend.
Nauwelijks ben ik nog in staat
stand te houden. De hemel
houdt me niet vast. En de sterren
houden mij voor de gek. Nee, niet daar boven
zijn ze, maar daar beneden in de diepte...
Ben ik? Ik zal zijn!
Word tot golf
in de rivier van de herinnering...
Met jouw, stromend water!
¡ SIENTO que el barco mío
ha
tropezado, allá en el fondo,
con algo grande!
¡Y nada
sucede! Nada . . . Quietud . . .
Olas . . .
- ¿Nada sucede; o es que ha sucedido todo,
y estamos ya, tranquilos, en lo
nuevo? -
ZEEËN
Ik merk, dat mijn schip,
diep daar beneden, met iets groots
samenstootte.
En niets
gebeurt! Niets...stilte...golven...
- Niets gebeurt? Of is alles voorbij,
en wij zijn, rustig van ziel, reeds in het nieuwe?-
belleza!
El odio hace estallar fuegos de acero
en los fuegos lejanos - faros,
grandes flores granas -,
de las costas del mar; gritos
alertas
de llama blanca y
verde,
en los gritos de llamas
en
suenos, que, como en los suenos,
no se sabe, de veras, si han sonado
. . .
. . . Y son los todavía mal
despiertos
- qué mal sabor, qué‚ frio! -
contra los mal dormidos todavía
-
¡qué escalofrio, qu‚ sabor más
malo! -
Y la muerte se mezcla con la vida
inesperadamente, aquí y allá ,
como en relámpagos
de cien colores trájicos y agudos;
se mezcla con el sueno,
que prefiere morir a
despertarse,
. . . se mezcla con el
sueno.
Va amaneciendo - grana y blanco -.
¡Costas que humean, en el primer
sol,
para los que aún
viven!
HOEVEEL PIJN,
schoonheid!
Haat laat stalen vuur opschieten
uit verre vuren - vuurtorens, grote scharlakenrode
bloesems -,
aan de kusten van de zee; waarschuwingsschreeuwen
van een witgroene vlam
uit het schreeuwen der droomvlammen,
waarvan men, als in dromen,
niet weet, of ze ook werkelijk bestaan...
...En het zijn de niet echt ontwaakten
- wat een slechte smaak, wat een koude! -
tegen over de nog altijd slecht slapenden
- welk rillen, wat een hondsslechte smaak! -
En de dood mengt zich onvoorzien
in het leven, hier en daar, als in het bliksemen
van honderd tragische grauwe kleuren;
hij mengt zich in de droom,
die liever sterft dan wakker wordt,
... hij mengt zich in de droom.
Inmiddels daagt het - scharlakenrood en wit.
Kusten, dampend, in het eerste morgenlicht,
voor hen, die nog leven!
¡GRIITO en el maar!
Qué corazón, hecho honda- ¡hondero
triste! -
te ha gritado? De dónde, grito, dónde,
con qué alas llegar s a tu
final?
. . . Cada ola te coje, y tú, lo mismo
que un delfín hecho espada, fuerza
solo,
gritas: más,
más, más, más, más . . ..
o, hecha tu ala vela, lo mismo que
una golondrina
vas más allá, vas más allá, vas
más allá . . .
¡Griiito en el maaar . . . !
¿Las estrellas te ayudan con sus
ecos?
¡Griiiiito en el maaaaar . . .!
NACHT
Roep op de
zeeee!
Welk hart heeft, tot slinger geworden - arme slingeraar!
-
jou geroepen? Van waar, roep, waar, met welke
vleugels zul je toch je doel bereiken?
Elke golf grijpt je, en jij, als een
dolfijn, in een zwaard veranderd, in niets dan kracht,
schreeuwt: meer,
meer, meer, meer, meer...,
of je slingert je - de vleugels nu als zeilen - als de
zwaluw
verder en maar verder, verder en maar verder...
Roeeep op de
zeeee....!
De sterren helpen je met hun
echoos?
Roeeeep op de zeeeeee....!
Y yo me iré. Y se quedarán
los pájaros
Cantando ;
Y se quedará mi huerto, con su
verde árbol,
Y con su pozo blanco.
Todas las tardes, el cielo-será
azul y plácido ;
Y
tocarán, como esta tarde están tocando,
Las campanas del
campanario.
Se morirán aquellos que me
amaron;
Y el pueblo se hará nuevo cada año ;
Y en el rincón aquel de mi huerto
florido y encalado,
Mi espíritu errará, nostáljico…
Y yo me iré; y estaré solo, sin
hogar, sin árbol
Verder, sin pozo blanco,
Sin cilo azul y plácido…
Y se quedarán los pájaros
cantando.
DE ALLERLAATSTE REIS.
En ik zal gaan.
En de vogels zullen blijven en zingen;
en blijven zal mijn tuin, met zijn groene boom
en zijn witte bron.
Elke avond zal de hemel blauw en vredig zijn.
en luiden zullen, net als vanavond,
de klokken van de kerktoren.
Sterven zullen zij die van mij hielden;
en het dorp wordt elk jaar weer nieuw;
en in elke hoek van mijn tuin met witte bloesems
zal mijn geest dronken van heimwee ronddwalen...
En ik zal gaan; en ik zal alleen zijn, zonder thuis,
zonder groene boom, zonder witte bron,
zonder blauwe en vredige hemel...
en de vogels zullen blijven en zingen.
"Mijn hart is nu zo zuiver,
dat het om het even is, of het sterft
of zingt.
Het kan het boek van het leven vullen of het boek van de
dood.
Beiden zijn onbeschreven voor mijn hart, dat denkt en
droomt.
Evenveel eeuwigheid zal het in beiden vinden.
Hart, het is om het even: sterf of zing."
!Quisiera que mi libro
fuese, como es el cielo por la noche,
todo verdad presente, sin
histoira.
Que, como él, se diera en cada
istante,
tot, con todas sus estrellas; sin
que ninez, juventud, vejez quitaran
ni pusieran encanto a su hermosura
imensa.
¡Temblor,
relumbre, música
presentes y
totales!
!Temblor,
relumbre, música en la
frente
- cielo del corazón - del libro
puro!
IK ZOU WILLEN
Ik zou willen dat mijn boek was,
zoals de hemel bij nacht,
alle waarheid presenterend, zonder geschiedenis.
Dat, net als deze, het zich helemaal zou geven
op elk moment, met al zijn sterren, zonder
dat
kindheid, jeugd en ouderdom
konden verminderen of vermeerderen
de betovering van zijn onmetelijke schoonheid.
Beving, glans, muziek,
tegenwoordig en alomvattend!
Beving, glans, muziek op het voorhoofd
-
hemel van het hart - van het pure boek!
Así
mi corazón, ¡con solo el cielo
Bajo
él y sobre él !
Als
een steen in een put
Zo
is mijn hart, met alleen de hemel
Beneden
hem en boven hem!
la de mi
vida en el todo,
para estar,
cont todo yo,
en cada
cosa ;
para no
dejar de estar,
con todo yo,
en cada coas !
Welke een grote scheur
Is mijn leven als geheel,
Om in elk ding
Met mijn hele ik, te zijn,
En altijd te blijven, met mijn
Hele ik, in elk ding!
¡ Inmenso almendo en flor,
blanca la
copa en el silencio pleno de la luna,
el tronco
negro en la quietud total de la sombra ;
cómo,
subiendo por la roca agria a ti,
me parece
que hundes tu troncón
en las
entrañas
de mi carne,
que
estrallas con mi alma todo el cielo !
Reusachtige amandelboom in bloei,
Wit de kelk in de diepe stilte van het maanlicht,
De stam zwart in de volslagen rust van de schaduw;
Het is mij, terwijl ik klim naar jou over ruwe rotsen,
Alsof jij je wortels in het binnenste
van mijn vlees doet zinken,
alsof jij met mijn ziel de hele hemel met sterren
bezaait.
Lo que yo
te veo, cielo,
Eso
es el misterio ;
Lo que está
de tu otro lado,
Soyyo aquí,
soñando.
Wolk
Wat ik in je zie, hemel,
Dit is het geheim;
Wat aan gene zijde van je is,
Ben ik hier, in dromen verzonken.
¡Clavo que das lla fuerza al alma,
traspasándola ;
que, dejándola
esangüe,
la dejas cálida
y pletórica ;
dispuesta
a todo – a hacerlo todo,
a
conquistarlo todo, a oponerse a todo;
a vivir y a
morir! –
Y nada
importa, entonces,
Peligro mi
maldad, fraude ni trampa ;
Que todo
Se vence y ¡sólo
sonriendo!
Spijker, jij die de kracht geeft aan de ziel,
Haar doorborend,
Jij die de uitgebloeide
Doet gloeien, volbloedig,
Bereid tot alles, in staat, alles te doen, zich
Alles te veroveren, alles te weerstaan,
Te leven en te sterven!
En niets betekent dan
Bedreiging of boosheid, bedrog of valstrik ,
Want alles
Laat zich overwinnen – en met lachen alleen!
¡Qué hermosa muestra eres, cielo azul del día,
a los
despiertos ojos,
de lo
despierto !
¡Qué ejemplo hermoso eres, cielo azul nocturno,
a los ojos
dormidos,
de lo que
sueña !
Welk mooi voorbeeld ben jij, blauwe hemel van de dag,
Voor de wakkere ogen,
Voor het wakker zijn!
Welke mooie gelijkenis ben jij, blauwe hemel van de
nacht,
Voor de slapende ogen,
Voor het dromen!
-
dice la noche - .
¿Quién deshoja esta inmensa
margarita,
De
oro, blanca y negra ?
¿Y
cuándo, di Seňor de lo increado,
creerás que te
queremos?
Ja – sagt der Tag
Ja – sagt der Tag.
Nein – sagt die Nacht.
Wer entblättert die Blüte dieser riesigen,
Gold-Margeritte, weiss und
schwarz?
Und wann, sag, Herr des Unerschaffenen,
Wirst du glauben, dass wir
dich lieben?
Mi ciudad interior también
se estiende
Hacia el ocaso, persiguiendo
El caer del sol
triste.
! Jardines de mi alma,
atravesados, unos tras otros, por las graves
luces nunca últimas ;
cárceles, muros de mi alma,
deslumnrados, arriba, de nostaljias infinitas ;
y
luego, costas solas de mi alma,
al nunca puesto mar poniente !
! Oh luz poniente, nunca
puesta,
a
través, como un fin nunca acabado,
de todos mis afanes interiores,
que tienen otra torre siempre
para ver más y más el sol
grana, el gran sol redondo y
grana,
en el silencio immenso.
Auch meine innere Stadt
Auch meine innere Stadt streckt
sich zum
Abend hin und verfolgt den
Untergang
Der schweermütigen Sonne.
Ihr Gärten meiner Seele,
Durchflossen, einer nach dem
anderen, von den schweren
Lichtfluten, welche nie
versiegen;
Kerker
ihr, Mauern meiner Seele,
Hell erschimmerend, zuoberst, von
unendlichen Sehnsüchten;
Und dann, einsame Küsten meiner
Seele,
Am nie versunkenen Meer der
versinkenden Sonne!
O versinkendes Licht, niemals
versunken,
Durchflutend, wie ein Ende, das
niue aufhört,
Alle meine inneren Begierden,
Die immer einen neuen Turm
erklimmen,
Um länger, immer länger die Sonne
noch zu schauen,
Die grosse, die granatrot runde
Sonne
In der unermesslichen Stille.
Mi lágrima
y la estrella
se tocaron,
y al punto,
se hicieron
una sola lágrima,
se hicieron
una estrella sola.
Me quedé
ciego, se quedó
ciego, de
amor, el cielo.
Fué todo -
y nada más - el mundo
pena de
estrella, luz de lágrima.
Nachtstuk
De ster en mijn tranen
raakten elkaar, en meteen
werden ze een enkele traan,
werden ze één ster.
Blind bleef ik staan,
en blind, van liefde, bleef de hemel.
De hele wereld was niets anders dan
sterrenleed, tranenlicht.
¿
Era su voz la fuga del arroyo,
que se oía
correr en el poniente rápido;
o la luz
del ocaso moribundo,
que corría
en el agua que se iba?
Was haar stem dan de vlucht van de beek,
die men hoorde wegstromen in de suizende westenwind;
of het licht van de stervende avond,
wegstromend in het water, dat heen ging?
-
vana semilla
insepulta y estéril –
por los secretos surcos inifinitos
de la pasada tierre
del amor… !A su cielo,
a su cielo estirado y trasparente,
donde se ve volar
en lo immenso, cantando,
el pajarillo !
Niet liggen blijven moet de
ziel
-
slapend zaad,
onbegraven en onvruchtbaar –
in de eindeloze, donkere
vorens
van de eens geploegde aarde
van de liefde…op naar de
hemel,
in haar uitgestrekte, heldere
hemel,
daar, waar men vliegen ziet
in het oneindige, zingend,
het vogeltje!
Mi
cuerpo se me pierde,, vivo, en mi alma, iqual
‘que el
rayo del sol último
en el rayo
primero de la luna.
-
creo que puedo ver dónde
termina
dueña
de sí,
mi luz de
oro,
y la sigo,
contento, por la senda pura…
Mas, cuando
creo aún que voy con ella,
Ella se me
ha hecho ya plata de luz….-
Alma,
¿hasta
dónde
Llegarás,
muerto yo?
¿Dónde te
perderás en lo que venga a ti
de dónde ?
Mijn leven ontglipt me, levend, in mijn ziel, Zoals de laatste zonnestraal In de eerste straal van de maan.
- ik geloof waar te nemen, waar het naar toe streeft, heel zelfbewust mijn gouden licht, en ik volg het, tevreden, op het heldere pad…. Maar, terwijl ik nog geloof, het te volgen, Is het me reeds tot zilver schijnsel geworden….-
Tot waartoe, ziel, Zul je komen, als ik dood ben? Waarin zul te verdwijnen, wat op je toekomt - van waar? YO
NO SOY YO.
Ich bin jener, der an meiner Seite geht, ohne daß ich ihn erblicke, den ich oft besuche, und den ich oft vergesse. Jener, der ruhig schweigt, wenn ich spreche, der sanftmütig verzeiht, wenn ich hasse, der umherschweift, wo ich nicht bin, der aufrecht bleiben wird, wenn ich sterbe.
About Juan Ramón Jiménez Juan Ramón Jiménez
(1881-1958) was one of the greatest Spanish poets of the 20th century. He was
acutely aware of the difficulties involved in conceiving of "the self,"
as the aphorisms below suggest, taken from Juan Ramón Jiménez, The Complete
Perfectionist: A Poetics of Work, ed. & trans. by Christopher Maurer
(New York: Currency Doubleday, 1997), pp. 25-33:
Self
Through work we define
ourselves, and upon our work we leave our image. It is part of who we are, and
who we shall become.
THE UNIVERSAL ANDALUSIAN
In one of his
autobiographical pen portraits, he catches his reflection in a windowpane and
finds that his head "bears a stunning resemblance to those of Góngora,
Calderón, and Shakespeare."
I am not I. (Translated
by Robert Bly)
Nature has given me two
irreconcilable virtues: supreme productivity and the yearning for supreme
perfection . . . Thus my martyrdom--for Beauty--and my melancholy.
What a struggle within me
between the complete and the perfect!
What a great thing it is: to be absolute master of perfection and scorn it like
this!
I have Poetry hidden in my house, for her pleasure and mine. And
the two of us behave like lovers. I would give the better half of my work
not to have written the other.
My best work is my
constant repentance for my work. I am eternal. I have no possible solution. I am
so abstracted in the eternal that spiders have woven cobwebs between my feet.
I want to be, at the same time, the arrow and the spot where it penetrates, or
gets lost.
I like not the event but
its representation. For in the event I am only a participant or a spectator, and
in the representation of it I am a creator, a poet.
They ask me, "Why don't you do this thing or that?"
They say I am monotonous.
True. All I sing is the universe.
My only two weapons: time and silence. My life never has a beautiful present.
The best of it lies in memory and in hope. My life is constant regret for not
having done things I refused to do when I could have.
In order to disorder my
inner life, I have to tidy up my outer one.
I don't smoke, don't drink wine, hate coffee and bullfighting, religion and
militarism, the accordion and the death penalty. I live only for, and by,
Beauty...
My work is--they
say--unreal. Unreal, yes. But quiet and eternal amid the madness of life, like
the shadow of a castle in the water that tries to carry it away. Some of my
affectionate envious friends say, "You write too much."
I believe in the
"great poet," who isn't the one who reaches the widest public but the
one who creates the most public. Even greater would be the poet who
could build the total, immense minority. That is my own illusion.
"Glory" (what a
word!) consists in going from the me that others don't know to the other me
that I don't know.
It is frightful to have a double in life. In poetry, doubly frightful. But it
calms us when a third person takes our double to be a single.
The Universal Andalusian.
Tired of his Name.
In the End Selected works:
|
|